Wij zien het ook in deze tijden van COVID-19 weer voorbijkomen: Verkopers die zaken wel twee keer aan verschillende kopers verkopen. Soms nog voordat zij zelf eigenaar van die zaken zijn geworden. Met name in de commodity trade en in het bijzonder in de metaalhandel is dit op het hoogtepunt van de prijsfluctuaties, schering en inslag. Helaas is het in Nederland niet per se zo dat de eigenaar of eerste koper altijd het sterkste recht heeft.
Hoewel een eigendomsvoorbehoud totdat er is betaald de oplossing lijkt te bieden, gaat dat naar Nederlands recht niet altijd op. Bijvoorbeeld niet als de tweede koper een verkrijger te goeder trouw is.
De vraag wie recht heeft op bepaalde zaken is niet internationaal geregeld. Ieder land heeft haar eigen wet waarnaar die vraag wordt beantwoord. Naar Nederlands Internationaal Privaatrecht wordt die vraag beantwoord naar het recht van de plaats waar de zaken zich op dat moment bevinden. Als de zaken zich in Nederland bevinden, is derhalve op die vraag Nederlands recht van toepassing.
De Nederlandse wet bepaalt dat de onbevoegdheid van een vervreemder de verkrijger te goeder trouw niet kan worden tegengeworpen. Met andere woorden, ondanks dat de verkoper niet bevoegd was om de zaken (een tweede maal) te verkopen, zal de eerlijke koper die van dat alles geen weet had, worden beschermd en alsnog eigenaar worden van de zaken. Maar, dat gaat pas op als die koper de zaken heeft verkregen, c.q. als de zaken conform de wet aan die tweede koper zijn geleverd.
Levering kan ook via een derde plaatsvinden waar de zaken zich bevinden. Dat gaat dan op basis van een afspraak, namelijk de afspraak dat de zaken die bij een derde staan voortaan door die derde worden gehouden voor de koper. Die afspraak wordt bezegeld en de levering is een feit als de afspraak ofwel aan de bewuste derde wordt meegedeeld ofwel de derde deze afspraak erkent. In het recht wordt deze vorm van levering een levering longa manu genoemd (Latijn voor: de lange hand). Handelaren en opslaghouders die dit lezen denken mogelijk meteen aan de traditionele vrijstelling van de opslaghouder: de opslaghouder houdt de zaken voor partij A en stelt deze doorgaans vrij aan partij B middels een verklaring op instructie van partij A. Men zou denken dat zo lang die verklaring er niet is, de koper te goeder trouw de zaken lading niet verkrijgt. De Voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam dacht daar in 2017 anders over.
Wat was het geval: A had een partij chocolade onder eigendomsvoorbehoud verkocht aan B. B heeft een deel van de lading onbetaald gelaten, maar wel de gehele lading ex-warehouse Rotterdam verkocht aan C. In Rotterdam stond de lading niettegenstaande het eigendomsvoorbehoud van A, opgeslagen voor B. B had aan de opslaghouder meegedeeld dat de lading pas aan C kon worden vrijgesteld nadat C voor de lading zou hebben betaald. C betaalde, maar B erkende die betaling niet. Het gaat voor het bestek van deze blog te ver om het waarom hier uit te leggen, maar in ieder geval ontstond er een mailwisseling tussen B, C en de opslaghouder waarin B heeft meegedeeld dat wat haar betreft nog niet voor de lading was betaald en dat zij om die reden geen opdracht kon geven voor de vrijstelling. C heeft op haar beurt aan de opslaghouder met kopie aan B laten weten voor de lading te hebben betaald en zichzelf als eigenaar van de lading te beschouwen. C legde beslag op de lading en vorderde in kort geding vrijgave van de lading aan haar. Ook de opslaghouder werd in de procedure betrokken en die stelde in rechte de lading nog te houden voor B en de lading pas vrij te geven als B haar hiertoe instrueert of de rechter haar dat beveelt.
Zoals hierboven aangegeven, wordt een levering longa manu bezegeld door een mededeling van partijen daartoe aan de derde die voor de nieuwe verkrijger moet gaan houden dan wel doordat de relevante derde die afspraak erkent. De Voorzieningenrechter las in de afspraak van B met de opslaghouder om de lading pas aan C af te geven als deze had betaald en de mededeling van C aan de opslaghouder dat deze had betaald de hiervoor bedoelde mededeling. Zodoende vond de Voorzieningenrechter dat aan C longa manu was geleverd en dat C wel degelijk verkrijger te goeder trouw was geworden die tegen de onbevoegdheid van B moest worden beschermd. De lading moest aan C worden afgegeven zodat A ondanks haar eigendomsvoorbehoud het nakijken had.
Bij gebreke van een hoger beroep en een bodemzaak, zullen wij niet weten of het oordeel van de Voorzieningenrechter op alle punten in stand zou zijn gebleven. Duidelijk is wel dat de eerste verkoper er goed aan doet dat de opslaghouder de zaken voor haar blijft houden zolang zij een eigendomsvoorbehoud heeft en dat men moet oppassen met mededelingen aan de opslaghouder over de voorwaarden van vrijstelling als die voorwaarden nog helemaal niet zijn vervuld. Alles ter voorkoming dat je straks onbetaald en zonder zaken achterblijft.
Wij behandelen (o.a.) zaken zoals de bovenstaande en kunnen u daarmee van dienst zijn.
Cherry Almeida |+31(0)10-217727 | +31(0)624820047 | almeida@caland.nl
(datum publicatie 15 mei 2020)