Vermeldenswaardig is het recente arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 oktober 2018.[1] Op 16 juli 2015 vond aan boord van het motorjacht ‘A’ een explosie plaats. Het jacht brandde totaal uit. Een paar uur vóór de explosie had de eigenaar van het jacht nog de op gas werkende koelkast ingeschakeld. Één van de betrokken experts vermoedt dat de explosie is veroorzaakt door een gaslek vanwege het aan boord ontbreken van andere licht ontvlambare stoffen. Onderzoek was evenwel niet meer mogelijk aangezien het jacht volledig bij de brand verloren was gegaan. Ten gevolge van de explosie is motorjacht ‘B’, dat aan dezelfde steiger aangemeerd lag, door brand eveneens totaal verloren gegaan.
Juridische grondslag vordering eigenaar jacht B
De eigenaar van jacht B spreekt de eigenaar van jacht A aan op grond van (i) onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) en (ii) van een gebrekkige zaak (art. 6:173 BW).
Nadat de kantonrechter de vordering(en) van de eigenaar van jacht B had toegewezen, stelt de eigenaar van jacht A hoger beroep in.
Oordeel Hof
Het Hof oordeelt ten aanzien van grondslag (i) dat het enkele feit van de aanwezigheid van de gasinstallatie niet onrechtmatig was tegenover de eigenaar van jacht B. Daarvan zou pas sprake zijn indien het enkele aanwezig hebben van een dergelijke installatie de mate van waarschijnlijkheid van een gasexplosie zo groot deed zijn, dat de eigenaar van jacht A zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van die aanwezigheid had moeten onthouden. Verder is niet gebleken dat er sprake was van mankementen aan de gasinstallatie in jacht A en/of dat de eigenaar van jacht A onvoldoende voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen zou hebben getroffen omdat – volgens het hof – door het volledig verloren gaan van motorjacht A de oorzaak niet meer kon worden vastgesteld.
Het Hof oordeelt ten aanzien van grondslag (ii) dat de aansprakelijkheid van de eigenaar van jacht A niet gebaseerd kan worden op art. 6:173 BW, welk artikel een risicoaansprakelijkheid schept voor de bezitter van een roerende zaak, omdat dit artikel ingevolge art. 6:173 lid 3 BW niet van toepassing is op schepen.
Het Hof wijst de vorderingen van de eigenaar van jacht B vervolgens af. Een onplezierige uitkomst voor de eigenaar van jacht B.
Boek 8 Burgerlijk Wetboek
Had de eigenaar van jacht B het dan niet over een andere boeg moeten gooien en de aanvaringsbepalingen in boek 8 ten grondslag moeten leggen aan zijn vordering?
In art. 8:1005 BW wordt ten aanzien van een binnenschip, en in art. 8:544 BW ten aanzien van een zeeschip, bepaald dat indien de schade is veroorzaakt door de schuld van het schip, de eigenaar van dit schip verplicht is de schade te vergoeden.
‘Casuele’/’De Toekomst’
Op 30 november 2001 heeft de Hoge Raad een standaardarrest gewezen waarin het begrip ‘schuld van het schip’ wordt uitgelegd.[2] Blijkens dat arrest was de vermoedelijke oorzaak kortsluiting in een elektrisch kacheltje in de motorruimte van de ‘Casuele’. Zou dat feit vaststaan, dan is dat een gebrek van het schip, waarvoor de eigenaar aansprakelijk is. De Hoge Raad hanteert hier de schuldleer. Dat betekent dat een eiser de oorzaak van de brand dient te bewijzen. Vervolgens dient te worden vastgesteld aan de hand van één van de hiernavolgende criteria of die oorzaak voor rekening van de eigenaar van het schip komt. Er is volgens de Hoge Raad sprake van schuld van een schip indien de schade het gevolg is van:
(a) een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de art. 6:169-6:171 BW;
(b) een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van het werkzaamheden;
(c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen.
Hoewel art. 6:173 BW (de bepaling die een risicoaansprakelijkheid vestigt voor de bezitter van een roerende zaak) niet van toepassing is op schepen, heeft de Hoge Raad deze bepaling naar binnen gefietst via bovenstaand criterium (c), mits de oorzaak van de schade kan worden vastgesteld. Indien er sprake is van een onbekende oorzaak, is de eigenaar van het “veroorzakende” schip niet aansprakelijk. Het is in het algemeen dan ook van groot belang voor de eigenaar van een naastgelegen schip, en haar achterliggende verzekeraar(s), om direct een expert te benoemen die de oorzaak van de brand onderzoekt.
Vóór het arrest ‘Casuele’/’De Toekomst’ hanteerde men wel de risicoleer. In dat geval zou eiser van motorjacht B kunnen volstaan met het bewijs dat de explosie aan boord van jacht A is ontstaan. Wat die oorzaak precies is geweest is dan niet van belang. De Advocaat-Generaal die een advies heeft geschreven aan de Hoge Raad in de procedure ‘Casuele’/’De Toekomst’ hangt een ‘tussenleer’ aan, waarbij wordt uitgegaan van het primaat van de schuld aangevuld met het gebrek van het schip.
Bewijs
Wat daar verder ook van zij, in de onderhavige casus dient de eigenaar van jacht B, op basis van de heersende (schuld)leer, de oorzaak de explosie aan boord van motorjacht A te bewijzen.
Hoewel de Hoge Raad in het arrest ‘Casuele’/’De Toekomst’ niet toelaat dat het aan de rechter is om te beslissen of in een bepaald geval op grond van de feitelijke situatie een vermoeden van schuld is aan te nemen, geldt voor de bewijslevering niet de eis dat de door de eigenaar van jacht B aangevoerde oorzaak met wetenschappelijke zekerheid komt vast te staan. Voldoende is een redelijke mate van zekerheid dat de gestelde schadeoorzaak (explosie door een lek in de gasaansluiting) inderdaad de schadeoorzaak is.[3] Hierbij moet gedacht worden aan een waarschijnlijkheidspercentage van ten minste 75%.[4] Nu (i) de eigenaar van jacht A enkele uren vóór de explosie zelf nog de op gas werkende koelkast ingeschakeld had en (ii) er aan boord geen andere licht ontvlambare stoffen aanwezig waren, lijkt er geen andere (aannemelijke) oorzaak van de explosie denkbaar. De vraag is of daarmee het waarschijnlijkheidspercentage van ten minste 75% gehaald wordt. Zou die oorzaak zijn vastgesteld door het Hof, dan is dat een gebrek van jacht A, waarvoor de eigenaar van jacht A aansprakelijk zou zijn. Die uitkomst zou ook rechtvaardig zijn geweest.
[1] Hof Arnhem-Leeuwarden 16 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9083.
[2] Hoge Raad 30 november 2001, ‘Casuele’/’De Toekomst’, ECLI:NL:PHR:2001:AD3922, NJ 2002, 143.
[3] o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9848.
[4] I. Giessen, Bewijs en aansprakelijkheid. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de bewijslast, het bewijsrisico en de risico-omkering in het aansprakelijkheidsrecht, 2008, paragraaf 4.5.
Neem voor meer informatie contact op met:
DAAN KOMEN
Telefoon : + 31 10 217 77 20
Mobiel : +31 6 37 47 05 56
E-mail : komen@caland.nl
Hoewel alles in het werk is gesteld om ervoor te zorgen dat deze informatie correct is op het moment van publicatie, is de informatie enkel en alleen bedoeld als leidraad. Het moet niet worden beschouwd als juridisch advies.