Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 1 oktober 2019 een interessant arrest gewezen in een zaak waarin een Nederlandse jachtenmakelaar de koopsom van een motorjacht had doorbetaald op de privé rekening van een voormalig aandeelhouder van de vennootschap die eigenaar was van het jacht.

Het jacht was om fiscale redenen ingebracht in een Gibraltese vennootschap (hierna: ‘de vennootschap’). Kort daarna werd het jacht te koop gezet. De vennootschap had hiervoor een professionele jachtenmakelaar ingeschakeld. De makelaar en de vennootschap sloten vervolgens een bemiddelingsovereenkomst waarbij er door de makelaar een percentage van de koopsom werd bedongen. Op dat moment werd de vennootschap bevoegd vertegenwoordigd door een natuurlijk persoon die tevens – zij het indirect – aandeelhouder van de vennootschap was. 17 dagen later werden de aandelen van de vennootschap verkocht voor 1 GBP aan een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde vennootschap. Vanaf dat moment meldde zich een andere vertegenwoordiger van de vennootschap, maar de voormalig aandeelhouder bleef (ongewild) betrokken en bleef contact houden met de makelaar. Anderhalf jaar later wordt het jacht verkocht aan een Amerikaanse koper en de (ver)koopovereenkomst ondertekend door de voormalig aandeelhouder (als beweerdelijke verkoper), de koper én de makelaar. Dit terwijl de makelaar tevoren meerdere keren uitdrukkelijk was gewaarschuwd door de andere vertegenwoordiger dat de voormalig aandeelhouder geen enkele zeggenschap (meer) had om de vennootschap te vertegenwoordigen. Ondanks deze waarschuwingen betaalde de makelaar zelfs de koopsom door aan de voormalig aandeelhouder in privé. Het motorjacht én de koopsom waren hiermee verdwenen.

Aan de vordering van de vennootschap tot betaling van het bedrag van de koopsom ligt o.a. een toerekenbare tekortkoming van de bemiddelingsovereenkomst ten grondslag vanwege het feit dat de makelaar specifiek instructie had gekregen om de koopsom op de bankrekening van de (nieuwe) aandeelhouder van de vennootschap te storten.

Kort gezegd voert de makelaar bij het hof aan dat (I) de andere vertegenwoordiger onbevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen, (II) de voormalig aandeelhouder de vennootschap bevoegd vertegenwoordigde en (III) recht had op de koopsom in privé.

  • Het hof overweegt dat, ondanks dat de voormalig aandeelhouder de overeenkomst had ondertekend, de vennootschap kennelijk de (ver)koopovereenkomst accepteert en de vennootschap eigenaresse van het jacht was, de vennootschap daarmee recht had op de koopsom. Om die reden kan in het midden gelaten worden of de andere vertegenwoordiger bevoegd of onbevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. De makelaar diende immers te zorgen dat de koopsom in het vermogen van de vennootschap terecht zou komen.
  • De makelaar had als redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer er op basis van de voorafgaande waarschuwingen dat de voormalig aandeelhouder geen enkele zeggenschap (meer) had om de vennootschap te vertegenwoordigen er niet zonder meer van uit mogen gaan dat de voormalig aandeelhouder nog bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen toen laatstgenoemde de makelaar instrueerde om de koopsom over te maken aan hem in privé. Dat de andere vertegenwoordiger ondanks herhaald en dringend verzoek geen ondertekende (ver)koopovereenkomst deed toekomen aan de makelaar is onvoldoende om aan te nemen dat de voormalig aandeelhouder nog bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. De makelaar had op basis van de waarschuwingen nog immer twijfel behoren te behouden. De makelaar had aan de voormalig aandeelhouder moeten vragen waaruit had kunnen blijken dat laatstgenoemde bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. Gezien de gerezen onduidelijkheid is er ook geen sprake van gewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. De makelaar had de onzekerheidsexceptie kunnen inroepen en in afwachting van definitieve duidelijkheid over de partij aan wie zij moest betalen haar doorbetalingsverplichting kunnen opschorten.
  • Het hof verwerpt de stelling van de makelaar dat de voormalig aandeelhouder in privé recht zou hebben op de koopsom. Dat de aandelen van de vennootschap voor 1 GBP aan een op de BVI gevestigde vennootschap waren verkocht neemt niet weg dat de vennootschap ten tijde van de verkoop eigenaresse was van het jacht en daarmee recht heeft op de koopsom. Bovendien laat de makelaar na aan te geven welk onderzoek zij ten tijde van de overboeking van de koopsom naar de voormalig aandeelhouder in privé had gedaan en welke informatie zij in dat onderzoek had gekregen over de eventuele tegenprestatie van de vennootschap voor de inbreng van het jacht, of over het ontbreken van zo’n tegenprestatie en de reden daarvan.

Het hof komt tot de conclusie dat door de koopsom door te betalen aan de voormalig aandeelhouder de makelaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting om de verkoopopbrengst aan de vennootschap af te dragen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Dit alles had voorkomen kunnen worden indien de makelaar doorbetaling van de koopsom had opgeschort in afwachting van definitieve duidelijkheid.

Mr D. Komen
(datum publicatie, 14.10.2019)

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:3602